
Zwarte hond
Kun je ook depressief worden van een loonkloof? Kennen bestuursvoorzitters met topinkomens de conclusies van een onderzoek door Nobelprijswinnaar Daniel Kahneman en econoom Angus Deaton van de Amerikaanse Princeton University. Zij concluderen dat meer geld bijdraagt aan je tevredenheid, gelukkiger word je er niet van. Met een jaarinkomen van 58.000 euro bereik je het plafond van je geluksgevoel. Daniel Kahneman ontving in 2002 de Nobelprijs voor de economie voor het integreren van psychologische inzichten in de economische wetenschap. Mijn inschatting is dat ondermeer de top van ING op dit moment enig psychologisch inzicht kan gebruiken.Hoe leuk is het om te weten dat jij, volgens een berekening van het Financieele Dagblad, als topper van Unilever 292 keer meer verdient dan het gemiddelde salaris van de werkvloer. Wat betekent deze loonkloof voor de psyche van de toppers en de gemiddeld werknemer? Het doet me denken aan een verhaal uit het boek Repacking your bags van Richard Leider en David Shapiro:
‘Ik ben een man met een voor velen herkenbare carrière: hard, heel hard gewerkt en op het punt aangekomen waarop ik er een tijd tussenuit wilde om na te denken over hoe ik verder wilde met mijn leven en mijn werk. Ik besloot een ‘sabbatical period’ te nemen en zoals zo velen die dat doen, ging ik in dat sabbatical een tijd op reis. Als onderdeel van mijn reis maakte ik een safaritocht door Kenia. Dat beviel zo goed en ik vond die tocht zo geweldig dat ik daarna nog enkele malen terugkwam en kennissen en collega’s vroeg om ook eens mee te gaan. Ik begon zelfs safarireizen te organiseren. Omdat ik de initiator en organisator was, voelde ik me in een aantal opzichten verantwoordelijk voor de mensen die ik meevroeg. Zo kocht ik een steeds grotere rugzak om allerlei spullen mee te nemen die ik of mijn gasten – mogelijk – nodig zouden kunnen hebben. Mijn rugzak werd per reis groter en professioneler: met een aluminium frame, met allerlei zakjes en met hi-tech riempjes van klittenband.
Op één van de tochten kregen we een Masaï als gids. Het was een typische Masaï-krijger: lang, slank, trots en gesloten. Op het moment dat we hem ontmoetten had hij slechts twee dingen bij zich: een dekentje voor de nachtelijke kou en een speer. Met de deken over zijn schouder en de speer in zijn hand liep de gids met een soepele tred voor ons uit. Wij liepen achter hem aan, sjouwend met onze bepakking.
Onderweg stond de Masaï enkele keren geboeid naar mijn rugzak te kijken. Op een gegeven moment keek hij mij aan en zei: ‘Die rugzak moet wel erg belangrijk voor jou zijn, dat je er zo hard voor wilt werken…’ Ik kon op dat moment niets anders dan het zweet van mijn voorhoofd wissen en doorlopen.